Dyslexie/ leesbegrip
Dyslexie en begrijpend lezen: een onderzoek
OverzichtDyslexie en leesbegrip: een onderzoek
Datum: 24-07-‘18
“Link gevonden tussen veerkrachtige dyslexie en grijze stof in het frontale brein.
Hoge dichtheid van neuronen in de frontale cortex van belang voor succesvol lezen.”
Naar aanleiding van een eerder artikel over onderzoek naar welke oorzaken er voor zorgen dat kinderen met dyslexie goed presteren op school (veerkrachtige dyslectici) nu een artikel over kinderen met dyslexie die ondanks hun zwakke technische leesvaardigheden toch goede begrijpende lezers zijn.
Dyslexie wordt gekenmerkt door problemen met decoderen (het navigeren tussen de visuele tekens en de klanken van een geschreven taal). Maar er is een groep mensen met dyslexie, veerkrachtige dyslectici genoemd, die een opmerkelijk hoog niveau van tekstbegrip behalen ondanks hun problemen met het decoderen ofwel met technisch lezen. Hoe komt het nu precies dat bepaalde individuen met dyslexie hun zwakke decodeervaardigheden overwinnen en uiteindelijk een tekst kunnen begrijpen?
Een gezamenlijke studie van Tel Aviv University en de University of California San Fransisco heeft het mechanisme in de hersenen ontdekt dat verantwoordelijk is voor de discrepantie (ofwel het contrast) tussen lage decodeervaardigheden (zwak technisch lezen) en een hoge mate van leesbegrip. Het onderzoek stond onder leiding van Dr. Patael en Prof. Hoeft.
Het meten van de grijze stof
Het onderzoek wijst op een grotere hoeveelheid van de grijze stof bij goede begrijpende lezers met dyslexie in het deel van het brein dat verantwoordelijk is voor de executieve functies[1] (hogere controlefuncties van de hersenen) en het werkgeheugen. Dit specifieke gebied, de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC)[2], is bekend als de “luchtverkeersleider” of de “dirigent” van het brein. Het coördineert processen als het werkgeheugen en selectieve aandacht, wat bij het leren lezen belangrijk is.
Grijze stof is de donkere stof van het brein en het ruggemerg. Het bestaat voornamelijk uit zenuwcellen en dendrieten (vertakte uitlopers van de hersencellen die informatie ontvangen van andere hersencellen en doorgeven).
De onderzoekers onderzochten 55 Engelstalige kinderen in de leeftijd van 10-16 jaar met een grote variatie in leesbegrip. De helft van deze kinderen had de diagnose dyslexie. De onderzoekers bedachten een simpele formule om het verschil te berekenen tussen het leesbegrip en de decodeervaardigheid van de deelnemers. Ze werden gescand met een MRI en de onderzoekers vergeleken daarop de opgeslagen beelden van het brein van de deelnemers met hun begrijpend leesresultaten. Het doel was te ontdekken of de gebieden in het brein die verantwoordelijk zijn voor taal de discrepantie veroorzaakten, of andere gebieden. Ze ontdekten dat het gebied in het linker frontale gedeelte van het brein, bekend als DLPFC, direct in relatie stond met het verschil in technisch lezen en leesbegrip. Er is al eerder aangetoond dat DLPFC belangrijk is voor de executieve functies en de cognitieve controles.
De kip of het ei?
De onderzoekers probeerden daarna de “kip-of-het ei”- vraag te beantwoorden in relatie tot dyslexie en de geringe toename van de grijze stof in dit gebied in het brein. Komt het door hun specifieke breinstructuur dat veerkrachtige dyslectici een goed leesbegrip hebben of is de toename van de grijze stof in een speciaal gebied van het brein een resultaat van compensatie strategieën?
Om deze vraag te beantwoorden scanden Patael, Hoeft en collega’s 43 nog niet lezende kleuters met MRI techniek en ze testten 3 jaar later hun leesbegrip. De onderzoekers ontdekten dat de dichtheid van de neuronen in de DLPFC het leesbegrip en de discrepantie tussen decoderen en begrijpen voorspelden. Dus kleuters waarbij meer grijze stof werd gemeten bleken later als lezer ook goed te zijn in begrijpend lezen. Dit zou kunnen betekenen dat we eens goed na moeten denken over het invoeren van nieuwe strategieën binnen leesinterventies (Hoeft, 2018)
Dr. Patael concludeert dat het leerstofaanbod met betrekking tot beginnende geletterdheid in groep 1-2 vooral gefocust is op het aanleren van klanken en tekens en op fonologisch bewustzijn. De resultaten van dit onderzoek suggereren andere benaderingen zoals werken aan executieve functies en het werkgeheugen. Je zou hierbij kunnen denken aan activiteiten als koekjes bakken (met een stappenplan) en strategiespelletjes doen, maar denk ook aan speelgoed opbergen of je kamer opruimen, een tijdje alleen spelen en tijd zichtbaar maken met een klok en de kalender. Deze activiteiten stimuleren de executieve functies en het werkgeheugen van kinderen en daardoor zullen op de lange termijn hun vaardigheden in het begrijpen van een tekst gevoed worden.
In Nederland verscheen in 2015 een onderwijspublicatie van Eva van den Sande over de relatie tussen executieve functies en beginnende geletterdheid waar zij een proefschrift over schreef. Hierin geeft zij tips voor de onderwijspraktijk in groep 1-2. Zij pleit niet voor een in-plaats-van-benadering maar voor een en-en-benadering.
Via deze link https://www.expertisecentrumnederlands.nl/wp-content/uploads/2015/09/Onderwijspublicatie_A5_03_Losse-paginas.pdf is de publicatie te lezen.
Dr. Patael en Prof. Hoeft doen op dit moment verder onderzoek naar de neurale mechanismen van compensatie en veerkracht.
Terry van de Beek
Bron:
American Friends of Tel Aviv University. (2018, July 24). Link found between resilience to dyslexia and gray matter in the frontal brain: High density of neurons in frontal cortex important for successful reading. ScienceDaily. Retrieved September 16, 2018 from www.sciencedaily.com/releases/2018/07/180724120856.htm (accessed September 16, 2018).
[1] Executieve functies zijn bijvoorbeeld: plannen van taken, flexibiliteit, impulsbeheersing, aandacht vol kunnen houden, doelgericht werken.
[2] De DLPFC bevindt zich boven in het midden van ons brein en ontwikkelt nog door tot ver in de adolescentie (Giedd et al., 2009).